vrijdag 29 april 2016

Spiegelbeeld - Victoria 6

Post 6


‘Vic?’ riep Azeline beneden.
‘Ik moet gaan,’ zei Vic, ‘Azeline roept me.’
En toch bleef ze de telefoon vasthouden, bleef ze Catharina vasthouden.
‘Victoria!’ riep Azeline nu.
‘Vic, gaat het goed?’ vroeg Catharina.
‘Ik weet het nog niet,’ zei Vic.
Ze liep de kamer uit, naar de balustrade, vanaf waar ze de grote trap kon zien en de gangen die naar de oost en de westvleugel liepen.
Belachelijk huis.
Belachelijk groot huis.
Harolds expansiedrang.
Belachelijk.
En geen Azeline te zien.
Maar geluiden uit de keuken droegen niet tot in het landhuis.
‘Waar ben je, waar ben je?’ mompelde Vic.
‘Pardon?’ vroeg Catharina. 
‘Ik bel je zo terug,’ zei ze en verbrak de verbinding zonder op antwoord te wachten.
Ze stak de telefoon in haar jeanszak en ging naar beneden, hield een hand aan de trapleuning, hield een blik op haar eigen voeten, en liep zo snel als ze durfde.
De keuken was een aanbouw, een opwelling van Harold die op een dag besloten had dat hij tegen alle conventies in een keuken aan de voorkant van het huis wilde, een entree die, in aanvulling op de officiële, statige voordeur warmer en rijker zou zijn. Het was, daarmee moest Victoria hem dan weer complimenteren, een bijzonder goed uitgepakt project geworden, Vic was dol op de keuken.
Azeline ook.
En allebei hadden ze een hekel aan Harolds favoriete toevoeging: de gang die de keuken aan het landgoed koppelde. De gang was donker, donkere planken, donkere muren er was geen natuurlijk licht en dan die schilderijen.
Die akelige rotdingen.
Azeline kon ze niet uitstaan, liep er met gesloten ogen langs, als ze naar een van de andere vertrekken moest.

Dus waarom zou zij nu daar zijn?

Soms vroeg ze zich niet alleen af hoe ze het beste van de wijncollectie af kon komen, soms wilde ze ook weten hoe ze, met voldoende verantwoordelijkheid voor andermans welzijn, van Harolds onverantwoordelijk grote berg geld af kon komen, en van het belachelijk grote huis, en van de idiote kunstcollectie, zodat het hele kapitaal, alles ervan, verder geen schade kon zou richten, niemand meer zou benadelen en soms dacht ze zelfs dat ze de hele zaak maar  eenvoudigweg in brand moest steken, zodat ze toekijken hoe alles verzwolgen werd terwijl ze met een bordje in haar hand naast het brandende pand stond: mijn schuld, mijn eigen schuld.   

‘Toria, Victoria, hier ben je dus,’ zei Azeline en ze zei het zeker niet tegen Toria, Victoria want Vic liep nog op de trap, onzichtbaar voor haar zuster.
‘Wat sta je hier nou?’ vroeg Azeline ongeduldig en Victoria liep vlugger, want dit was zo, zo niet okay of in orde of mooi en fijn en goed  

-‘En waarom draag je nou die akelige zwarte rouwjurk, in plaats van je feeënjurk?’ –

en ze viel, verdomme, niet voor de eerste keer, van de trap en alleen om dat het niet de eerste keer was, liep het nog redelijk goed af, met alleen wat butsen en bulten en plekken die morgen blauw en bont zouden zijn. Morgen en dus niet vandaag. Vandaag vervloekte ze haar rechterbeen, die al net zo onbetrouwbaar was als de rechterarm, soms zomaar stopte met luisteren naar de boodschappen die haar hersenen en spieren doorgaven, soms zomaar stopte, punt. Zomaar. Zonder reden. Zonder een andere reden dan Harold en zijn voorliefde voor verwondingen die niet zichtbaar waren voor mensen zonder x-ray vision, in tegenstelling tot de verwondingen
Ai.
Vloer.
Planken.
Hard.
Ze gunde zichzelf een paar tellen, kreunde, wreef haar gezicht, wat niks oploste maar wel opluchtte.
‘Tori, we zouden toch naar de Leiden? Julia’s premiere?’ vroeg Azeline en Victoria kon nu duidelijk horen dat haar zus in de gang bij de schilderijen stond, al had ze geen flauw idee wie daar nog meer stond, aangezien ze zelf nog met haar kont op de houten vloer zat. 
Ze haalde adem, brieste om zichzelf moed in te proesten en duwde zichzelf overeind.
‘Even doorzetten,’ zei ze. ‘Even doorzetten.’
Ze ging staan en tegelijkertijd viel er iets anders, met klaterend geweld, glas en goud op hout, en Vic vloekte, zette door, sprak al haar spieren aan en rende naar de gang, waar ze precies op tijd was om te zien hoe haar zuster met beide handen streelde over de scherven van het meest gehate schilderij van allemaal: een beeldschone dame met een wrede blik in de ogen
‘Maar dit wilde ik niet,’ zei Azeline. Ze keek bedroefd naar de scherven rondom haar en streelde er met haar onbeschermde handen doorheen, alsof ze een geliefd huisdier koesterde.
‘Ik dacht meer aan een doek over haar gezicht,’ zei Azeline en tot Vics schrik begon haar zus te huilen, een stil huilen was het, enkel tranen. Tranen die een hart braken.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten