Post 6
‘Vic?’ riep Azeline
beneden.
‘Ik moet gaan,’ zei Vic,
‘Azeline roept me.’
En toch bleef ze de
telefoon vasthouden, bleef ze Catharina vasthouden.
‘Victoria!’ riep Azeline nu.
‘Vic, gaat het goed?’ vroeg
Catharina.
‘Ik weet het nog niet,’ zei Vic.
Ze liep de kamer uit, naar de
balustrade, vanaf waar ze de grote trap kon zien en de gangen die naar de oost
en de westvleugel liepen.
Belachelijk huis.
Belachelijk groot huis.
Harolds expansiedrang.
Belachelijk.
En geen Azeline te zien.
Maar geluiden uit de keuken droegen
niet tot in het landhuis.
‘Waar ben je, waar ben je?’
mompelde Vic.
‘Pardon?’ vroeg Catharina.
‘Ik bel je zo terug,’ zei
ze en verbrak de verbinding zonder op antwoord te wachten.
Ze stak de telefoon in
haar jeanszak en ging naar beneden, hield een hand aan de trapleuning, hield
een blik op haar eigen voeten, en liep zo snel als ze durfde.
De keuken was een aanbouw, een
opwelling van Harold die op een dag besloten had dat hij tegen alle conventies
in een keuken aan de voorkant van het huis wilde, een entree die, in aanvulling
op de officiële, statige voordeur warmer en rijker zou zijn. Het was, daarmee moest
Victoria hem dan weer complimenteren, een bijzonder goed uitgepakt project
geworden, Vic was dol op de keuken.
Azeline ook.
En allebei hadden ze een hekel aan Harolds
favoriete toevoeging: de gang die de keuken aan het landgoed koppelde. De gang
was donker, donkere planken, donkere muren er was geen natuurlijk licht en dan
die schilderijen.
Die akelige rotdingen.
Azeline kon ze niet uitstaan, liep
er met gesloten ogen langs, als ze naar een van de andere vertrekken moest.
Dus waarom zou zij nu daar zijn?
Soms vroeg ze zich niet alleen af hoe ze het beste van de wijncollectie
af kon komen, soms wilde ze ook weten hoe ze, met voldoende
verantwoordelijkheid voor andermans welzijn, van Harolds onverantwoordelijk
grote berg geld af kon komen, en van het belachelijk grote huis, en van de
idiote kunstcollectie, zodat het hele kapitaal, alles ervan, verder geen schade
kon zou richten, niemand meer zou benadelen en soms dacht ze zelfs dat ze de
hele zaak maar eenvoudigweg in brand moest
steken, zodat ze toekijken hoe alles verzwolgen werd terwijl ze met een bordje
in haar hand naast het brandende pand stond: mijn schuld, mijn eigen schuld.
‘Toria, Victoria, hier ben je dus,’
zei Azeline en ze zei het zeker niet tegen Toria, Victoria want Vic liep nog op
de trap, onzichtbaar voor haar zuster.
‘Wat sta je hier nou?’ vroeg Azeline
ongeduldig en Victoria liep vlugger, want dit was zo, zo niet okay of in orde
of mooi en fijn en goed
-‘En waarom draag je nou die
akelige zwarte rouwjurk, in plaats van je feeënjurk?’ –
en ze viel, verdomme, niet
voor de eerste keer, van de trap en alleen om dat het niet de eerste keer was,
liep het nog redelijk goed af, met alleen wat butsen en bulten en plekken die
morgen blauw en bont zouden zijn. Morgen en dus niet vandaag. Vandaag
vervloekte ze haar rechterbeen, die al net zo onbetrouwbaar was als de rechterarm,
soms zomaar stopte met luisteren naar de boodschappen die haar hersenen en
spieren doorgaven, soms zomaar stopte, punt. Zomaar. Zonder reden. Zonder een
andere reden dan Harold en zijn voorliefde voor verwondingen die niet zichtbaar
waren voor mensen zonder x-ray vision, in tegenstelling tot de verwondingen
Ai.
Vloer.
Planken.
Hard.
Ze gunde zichzelf een
paar tellen, kreunde, wreef haar gezicht, wat niks oploste maar wel opluchtte.
‘Tori, we zouden toch
naar de Leiden? Julia’s premiere?’ vroeg Azeline en Victoria kon nu duidelijk
horen dat haar zus in de gang bij de schilderijen stond, al had ze geen flauw
idee wie daar nog meer stond, aangezien ze zelf nog met haar kont op de houten
vloer zat.
Ze haalde adem, brieste
om zichzelf moed in te proesten en duwde zichzelf overeind.
‘Even doorzetten,’ zei
ze. ‘Even doorzetten.’
Ze ging staan en
tegelijkertijd viel er iets anders, met klaterend geweld, glas en goud op hout,
en Vic vloekte, zette door, sprak al haar spieren aan en rende naar de gang,
waar ze precies op tijd was om te zien hoe haar zuster met beide handen
streelde over de scherven van het meest gehate schilderij van allemaal: een
beeldschone dame met een wrede blik in de ogen
‘Maar dit wilde ik niet,’ zei
Azeline. Ze keek bedroefd naar de scherven rondom haar en streelde er met haar
onbeschermde handen doorheen, alsof ze een geliefd huisdier koesterde.
‘Ik dacht meer aan een doek over
haar gezicht,’ zei Azeline en tot Vics schrik begon haar zus te huilen, een
stil huilen was het, enkel tranen. Tranen die een hart braken.