4 772
Vic glimlachte terug, naar
haar zus, lieve Azi, die altijd al zo blind-enthousiast voor alles en alles was
geweest, en altijd dat wat kinderlijke had gehouden, precies zoals hun moeder
al voorspeld had toen ze aan Vic uitlegde dat het nu eenmaal zo was, dat
Azeline voor altijd een zeven-sloten-tegelijk-meisje zou blijven, dat ze dat
maar het beste gewoon kon accepteren, en dat het niet eerlijk was, beslist niet
eerlijk omdat het zoveel van Vic vroeg, maar dat het geen zin had om de
realiteit te ontkennen: Vic had zonder een enkel probleem haar
geboorte doorstaan, terwijl het voor Azeline zoveel moeilijker was geweest, dat
ze haast door het leven had gemoeten als de nog levende, eenzame helft van wat
ooit een tweeling was geweest. En dat het daarom haar plicht was, op vele, vele
niveaus om te zorgen voor het zusje dat minder geluk had gehad dan zijzelf.
Vic had altijd gehuild,
als haar moeder dat zei. Niet altijd zichtbaar, soms hadden haar lippen en
zelfs haar ogen gelachen naar haar moeder, die ook alleen maar het beste met
hen allemaal voorhad, dat hield ze zichzelf althans voor omdat ‘het goed voor
hebben met de saken’ nu eenmaal was wat moeders in haar beleving deden, maar
hart huilde altijd. Leven zonder Azi, hoe complex/ingewikkeld/moeilijk Azi soms
ook was, zou zijn alsof ze moest leven – nou, zonder die verhipte rechterarm.
Het was een rotding, maar ze zou hem ook niet willen missen. Hij had zo zijn
goede kanten, net als Azeline.
‘Azelientje, mijn kleine
vriendje.’
Dat zei hun vader vroeger
altijd, vaker, nee, voorál als hij Azelientje moest optillen en wegdragen uit
een moeilijke situatie. Hij droeg haar altijd dicht tegen zijn borst en kuste tijdens
het lopen haar zachte, bruine krullen en vergat daarbij nooit nooit nooit ook even
te knipogen naar Victoria en hun moeder vergat nooit om Victoria over haar
eigen zachte, bruine krullen te strijken of een kneepje in haar vingers te
geven.
Zij samen rondom Azeline.
‘Vic!’ zei Azeline en
Victoria glimlachte.
Lieve, bijzondere
Azeline. Het sprankelende licht in haar
ogen, de aanstekelijke energie, de malle fratsen en gekke gedachtegangen en
vooral de onuitputtelijke hoeveelheid liefde die Azeline voor Vic had. Daarom,
juist daarom zou ze graag doen wat Azeline van haar vroeg: naar buiten, uit,
weg hier, ver weg!
Brussel.
Parijs.
Barcelona!
Ze zou het kunnen doen.
Ze zouden het makkelijk kunnen doen. Elke vrijdag naar een andere stad reizen
en daar rondkijken en rondzwerven en alles ontdekken. Ernstig kijken in de
galeries en musea, bij de stad passende kleding uitkiezen in de lokale
boetieks, lachen in café’s, met een latte of een rode wijn of een heerlijke
schaal echte italiaanse anti-pasti. En dan ’s avonds naar een grootse show, een
uniek optreden, of een kleine productie in een achterafgelegen schouwburg. Van
het geld dat Harold haar had nagelaten, kon ze dat allemaal doen. De rest van
haar leven. Ze kon wel zes wereldreizen maken en dan nog zou er maar een kleine
deuk geslagen worden in de enorme geld-buidel.
Het geld was het probleem
niet.
Dat was het nooit
geweest.
Het probleem was lieve,
kleine Azi zelf en soms, nee, vaak dwong de wereld haar tot het nemen van onorthodoxe
beslissingen aangaande haar zusters gedrag.
‘Goed dan,’ zei ze.
Ze hengelde een deksel
uit de la, plaatste hem op de pan, schoof de pan in de oven, waar hij veilig
stond, controleerde alle pitten en de oven zelf, mompelde ‘uit uit uit’ en
draaide zich toen weer om naar Azeline.
‘Zeg het maar, wat voor
leuks moet ik aan?’ vroeg ze.
Azeline juichte, klapte
zelfs in haar handen, en keek zo blij, zo gelukkig dat het Vic kramp in haar
maag bezorgde. Druk, druk, druk was haar zuster, ze maakte wijde bewegingen,
zwierde met haar kleding, danste op haar tenen alsof haar beide benen al in een
andere wereld leefden, de danswereld van Julie, niet de keuken van haar zuster.
Drukke verhalen had ze, en drukke plannen; voeten in een wereld, hoofd alweer
helemaal in een andere.
‘Azi? Welke jurk?’ vroeg
Vic nog eens.
‘O ja, o ja, o ja,’
knikte Azeline.
Ze dacht zichtbaar na.
‘Je feeënjurk,’ zei ze
toen en Vic’s hersenen produceerden onmiddellijk een merkwaardig helder: ‘Ooooh
nooo, niet die godsgruwelijke kutjurk met zijn lintjes en gaatjes en stomme
balken en balijnen.’
Wat Azeline een feeenjurk
noemde was in werkelijkheid een soort ontplofte tule-fabriek: lagen en lagen
ragfijne stof die constant overal achter bleven haken: houten kozijnen, planten
en bloemen, autodeuren. Tere, besmettelijke tinten waarop elke vlek onmiddellijk
zichtbaar was. En het met gouddraad bewerkt corset was een ramp om aan te
trekken: lintjes en gaatjes en haakjes. Man, o, man. Terwijl ze een kast vol
jurken had die zich veel beter gedroegen, bleef Azeline maar hangen op de
feeënjurk, de feeënjurk, feeënjurk. En Vic had het hart niet om het kreng weg
te doen, maar –
Vrijdag.
Het was vandaag vrijdag.
Het was verdorie vrijdag.
Stukken losse informatie
schoven moeiteloos op hun plek en vormden een geheel. Vic kneep haar ogen
samen, schudde met haar hoofd, een effectief gebaar van herstel. Nee, het zou
er niet werkelijk van zou komen dat ze die jurk vanavond moest dragen. Er waren
andere, belangrijkere zaken die ze moest aanpakken.
‘Ehm, maar waar gaan we
dan heen?’ vroeg ze, voor alle zekerheid.
‘Dat zul je wel zien,’
plaagde Azeline en Vioc fronste, keek haar tweelingzuster zo streng ze kon aan
en toen kon Azeline het toch niet voor zich houden: ‘Leiden!’ riep ze uit. ‘Première
van het ballet van mijn favoriete danseres!’
Vic knikte, yup, ja,
Julia.
‘Julia,’ zei ze hardop.
Ik meende dat ik al op deze post had gereageerd.
BeantwoordenVerwijderenDaarom nog maar eens:
'Ontplofte tulefabriek' vind ik een 'werkelijk prachtige vondst. Ik zie het beeld voor me.
Deze zin begrijp ik niet goed: omdat ‘het goed voor hebben met de saken’ nu eenmaal was wat moeders in haar beleving deden, maar hart huilde altijd.
Nu begin ik snel aan de volgende post
(schrijverke).